En dan, vanuit een ooghoek
jou te zien, een akker op de
schop, water in de voor.
Het stormt tot tranen toe
en weet de vogels niet. Het
zoeken moe, het land te kaal,
het licht te schel.
Dit is het begin van de tijd dat
alles nog zal en niets is, altijd
zondag, altijd vrede, altijd
leegte.
Wie moet ik zijn? De oogst is
vergeten, ik heb oude handen.
De drank is mijn vriend, maakt
liefde dorstig.
Als jij mij bemint, dan voorzichtig.
Dit is de winter. Geen woord krijg
ik er tussen.
Koud zal het zijn en onbarmhartig
tot op het bot.
29 december 2011
No comments:
Post a Comment