Stem XXII
De nacht klamt. Een film
van vocht bedauwt mijn kleine areaal. De
tafels en de stoelen, net zo gerangschikt als het verstarde
hoog stakerige kruidgewas zich had willen wensen.
tafels en de stoelen, net zo gerangschikt als het verstarde
hoog stakerige kruidgewas zich had willen wensen.
Hoog boven klinkt ergens
de luide weeklacht van die ene eenzame
steltloper, een trillend leeg verwijten dat de zomer ten einde.
steltloper, een trillend leeg verwijten dat de zomer ten einde.
Alles wil wakker, zelfs
het duister, een ster fonkelt en een
vermoedende maan oogt een zoekend blauw. Orion scheef
vermoedende maan oogt een zoekend blauw. Orion scheef
aan het zwerk, mijn
krijger in jonge bange dagen.
Het knispert van levenslust
in de struiken en de slakken
gaan vertraagd hun onverschillig spoor.
gaan vertraagd hun onverschillig spoor.
Op wie is het hier
roerloos te wachten? Huiverig nog wil ik
hier met jou wel weer wakker worden.
hier met jou wel weer wakker worden.
De spin spint haar web,
hangt gruwel aan een zijden draadje.
Ik verlang haar zuivere
geometrie om zuivere lijnen te
ontdekken.
ontdekken.
Was jij het, genadeloos
ten prooi aan het kortstondig
ogenblik van het plotseling onverwachte?
ogenblik van het plotseling onverwachte?
Zo vroeg nog als destijds
deze eerste vormen
van het geleidelijk aanstormend uur –
van het geleidelijk aanstormend uur –
Elbert Gonggrijp, Egmond aan den Hoef, dinsdag 23 augustus 2016
Foto @ Conny Lahnstein, Bakkum, Wijngaardslak, augustus 2016
No comments:
Post a Comment